Het project
Jarenlang hebben biologen gedebatteerd over de vraag waar de aantallen wadvogels hun beperking vinden: in de broedgebieden, in de doortrekgebieden, of in de overwinteringsgebieden? Iets technischer gesproken probeerden ze de vraag te beantwoorden waar ‘dichtheidsafhankelijke regulatie’ van de aantallen optreedt. Is de Waddenzee de beperkende factor, de zwakke schakel?
Dichtheidsafhankelijkheid is een belangrijk principe dat valt te illustreren aan de hand van een mensen-voorbeeld. Op Texel laait eens in de zoveel tijd de discussie op over het maximale aantal overnachtingsplaatsen voor toeristen. Dat quotum is voor veel eilandbewoners van economisch belang, want zonder een gemeente-vergunning kun je geen zomerhuisjes verhuren of een minicamping beginnen. Een aanvraag wordt getoetst aan de vraag of het quotum nog ruimte biedt voor groei. Het quotum moet er natuurlijk voor zorgen dat Texel niet onder de toeristische voet wordt gelopen, maar zorgt er vervolgens voor dat er soms een schaarste aan overnachtingsplekken is. Die afgesproken bovengrens aan het aantal toeristen op het eiland leidt tot een politiek bepaalde, dichtheidsafhankelijke, regulering! Mensen die vergeefs naar Texel komen, keren dat eiland, na een verblijf op de ‘noodcamping’, immers de rug toe. Er is ook vaak discussie over de capaciteit van de Texelse veerboten. Als de capaciteit van de veerboot alsmaar zou groeien dan zal het maximum aantal overnachtingsplaatsen op het eiland voor de rem moeten zorgen.
Als er aan het begin van het millenium noodcampings voor kanoeten hadden bestaan, dan hadden deze kenmerkende wadvogels er zeker gebruik van gemaakt. Door de mechanische kokkelvisserij (in 2004 verboden), hadden de schelpdierpopulaties waar gespecialiseerde kleine schelpjes-eters als kanoeten van afhankelijk zijn, enorme klappen opgelopen. Van 1996 tot 2005 nam het areaal aan voor kanoeten geschikt droogvallend wad met meer dan de helft af. Ook het aantal kanoeten dat in de nazomer en herfst gebruik maakte van het Nederlandse wad nam met de helft af, van 60,000 naar 30,000 vogels. Dit voorbeeld laat zien dat voedselbeschikbaarheid in de Waddenzee de beperkende factor is.
Om met doeltreffend beheer te komen tot een rijke Waddenzee moeten we de beperkende factoren van de dierpopulaties kennen. Het Waakvogels project is een voortzetting van al veel langer lopend demografisch onderzoek aan trekkende wadvogels en wordt van 2012-2016 gefinancierd door het Waddenfonds. In Waakvogels proberen we voor vijf karakteristieke trekvogelsoorten de beperkende factoren in kaart te brengen, met nadruk op wat er in de Nederlandse Waddenzee gebeurt.
Het gebied waarmee de Waddenzee door de trek van wadvogels verbonden is, is ontzagwekkend groot. Om daarvan een idee te geven: de broedgebieden op de taiga en toendra strekken zich uit naar gebieden pal ten noorden van Mexico-stad en het noorden van Hong Kong.
Het gaat dus om een segment dat tweederde van de wereldbol beslaat, met directe afstanden tot de Waddenzee van 5000 kilometer of meer. In de Waddenzee komen trekvogels samen uit Noordoost- Canada, Groenland, IJsland, Noord-Europa, en West- en centraal Siberië. Na het ‘bijtanken’ in de Waddenzee, gaat een deel van deze wadvogels door naar de kustgebieden van westelijk en zuidelijk Afrika. De broedgebieden en overwinteringsgebieden liggen gemiddeld 10.000 kilometer bij elkaar vandaan. De Waddenzee vormt daartussenin een belangrijke internationale schakel.
Dit is maar een deel van de connecties die de Waddenzee met de wereld onderhoudt. De Waddenzee-vogels komen namelijk in hun broedgebieden in aanraking met buren die in Noord- of Zuid-Amerika, Zuidoost Azië, Australië of Nieuw-Zeeland overwinteren. Een kanoet, bijvoorbeeld, die op de Banc d’Arguin in Mauritanië overwintert en op het Taymir-schiereiland in het noorden van centraal Siberië broedt, deelt het broedgebied met Amerikaanse strandlopers die in het Andes-gebergte overwinteren en met krombekstrandlopers die ’s winters bij Melbourne in Zuidoost-Australië verblijven.